Raph de Haas

Iemand zegt

 

Het plein is helemaal leeg nu en alles is stil. Een dunne zon begint te schijnen en de lucht klaart op. De doden kunnen komen.  

 Ze komen van ver, meestal alleen, soms met een paar tegelijk. Het leven komt weer tot leven. Iemand zegt: ‘Nou, dit jaar lieten de bloesems mij koud’. Iemand zegt: ‘Vergeet niet uw persoonlijke eigendommen en afval mee te nemen’. Iemand zegt: ‘Dus als je me ziet huilen, dan weet je, het komt daardoor’.

 Aan de overkant, tussen vreemde mensen, loopt mijn moeder. Ze zegt dat ze naar huis moet omdat de hond daar is. Dan loopt ze naar het midden van het plein en begint te schreeuwen. Ze roept dat we haar het bloed onder de nagels vandaan halen. Ik wil kijken naar dat bloed. Ze neemt me bij de hand, tilt me over de reling van een trap en zegt dat ze me laat vallen. Ik kijk naar haar en naar de lucht boven haar en ik kijk naar beneden, naar de overloop onder mij en ik zie het bloed. Mijn bloed.

 Vandaag is het licht heel traag. Het neemt tijd voordat wat op het plein gebeurt mijn brein bereikt. Kleine, onnozele kraaien, prachtig van kleur, springen heen en weer. Gewonde kinderen dansen daar tussendoor. Ze lopen naar de trap en gaan naar beneden.

 Onder het plein staat het huis waarin ik wakker werd. Ik lag daar op bed en zag hoe de vijver de zon weerspiegelde op het plafond. Ik zag de vogels de kamer in komen. Kleine, onnozele kraaien, prachtig van kleur, vlogen geruisloos door de lucht. In die stilte begon mijn moeder te schreeuwen. Ze gooide spullen kapot. Bloed onder haar nagels. Gewonde kinderen bonkten met hun hoofd op de vloer. Vogels in de lucht veranderden in wolken van duister gruis. In die wolken verstopten zich de engelen. Een fijn grijs poeder viel naar beneden. Ik liep naar de trap en ging naar boven.

Op het plein wil iedereen overal vanaf. Mooie meisjes vertellen smerige verhalen. Een spreker spreekt over sombere luchten en eeuwige trouw, iemand legt uit hoe de dode dieren dansen en een dikke man, jarenlang de enige klant van zijn eigen café, zegt dat de horeca dood is. Hij probeert zijn beschimmelde hersenstam te luchten, maar er valt bloesem op zijn hoofd en op zijn buik. Gewonde kinderen spreken met dode vogels. Ze zeggen: ‘Vogels, jullie zijn vogels, echte vogels...’ en dan halen ze het zilverpapier eraf. De dikke man wankelt. Hij zegt: ‘Zal ik jou eens op je bek slaan?’

 Aan de overkant, tussen vreemde mensen, staat mijn moeder. Ze meent dat wij haar het bloed onder de nagels vandaan halen. Een onafhankelijke commissie betreedt het plein. De commissie is ingesteld om het bestuur te ontlasten en van advies te voorzien. De dikke man bonkt met zijn hoofd op de grond. Mijn moeder zit op een stoel. Ze zegt dat ze naar huis moet omdat de hond daar is. Iemand zegt: ‘Er hangt nogal wat zonlicht in de lucht’. Iemand zegt: ‘En dat, terwijl je heel goed weet dat ik hartstikke bang ben voor vogels’. Iemand zegt: ‘Je zult het leven niet echt missen’.